Amnesty collecte


Dit jaar had ik me, als trouwe donateur, toch maar weer laten overhalen om te collecteren voor Amnesty International.
Volksziektes doen het doorgaans beter, maar Amnesty is bij het grote publiek bekend en komt bij de meesten sympathiek over. Zo was mijn ervaring een paar jaar geleden. Misschien hielp toen mee dat ik snotverkouden was en er een dik pak sneeuw lag.

Mijn prilste ervaring met collecteren dateert uit de tijd dat ik als tienjarige met het tweelingzusje van mijn moeder in Oosterbeek ging collecteren. Waarvoor weet ik niet meer. Wel dat bij één van de huizen waar we aanbelden, tegelijk met het openen van de deur, een teckel op mij afvloog, die vervolgens met haar tandjes in mijn bovenbeen bleef hangen. Het schatje had een nestje en was ‘wat waaks’. Er heerste op dat moment hondsdolheid op de Veluwe, dus linea recta naar de dokter voor een spuit. Ik heb het overleefd. En er alleen maar een beetje dolheid en veel achterdocht ten aanzien van teckeltjes aan overgehouden.  

Bij het eerste huis waar ik aanbelde, werd open gedaan door een jongen van een jaar of 13. Hij was alleen thuis, maar haalde onmiddellijk een portemonneetje uit zijn broekzak en deed de nodige muntjes in de collectebus. Ik bedankte hem hartelijk en vroeg of hij wist wat Amnesty was. Dat dan weer niet. Maar blijkbaar was hij (net als ik) wel zo opgevoed dat je mensen, die de moeite nemen om voor een goed doel de deuren langs te gaan, altijd moet belonen.

Gaandeweg mijn route bleek dat ik een onmogelijke wijk toebedeeld had gekregen. Drie straten, met vooral veel bedrijven, kantoren en een paar kleine flats.
De beste tijd om voor de minder bedeelde medemens op pad te gaan, is rond etenstijd. Bedrijven zijn dan echter gesloten en bij een paar kantoren trof ik slechts schoonmakers aan, die het zelf al moeilijk genoeg zullen hebben. En inderdaad niet van zins waren om mijn bus te spekken.
Bij flats wil men vaak niet dat je collecteert. Ik probeerde het toch. En had een paar keer beet. Al mocht ik, eenmaal binnen gelaten te zijn, vervolgens niet aan de deuren bellen, maar moest ik telkens opnieuw de trappen af, en weer naar buiten om op een volgende ‘voordeurbel’ te drukken.

Tot driemaal toe deed men wel voor mij open, maar kreeg ik te horen dat het ‘even helemáál niet uitkwam’. Geen idee wat daarmee bedoeld wordt. Steeds minder mensen schijnen kleingeld dan wel muntjes in huis te hebben. Dat was ook een afdoende excuus om mij af te poeieren. En dan de mensen die al doneren. Zal waar zijn, en soms ook niet.

Waar ik nog steeds een beetje beduusd van ben, was de man die opendeed en op het moment dat hij mij zag in tranen uitbarstte. Hij stamelde nog iets van ‘Ik kan er niets aan doen’ en luid snikkend deed hij de deur weer dicht. Misschien deed ik hem denken aan een geliefd iemand die net was overleden, of dacht hij dat ik een bekende was die hem kwam troosten. Of zat zijn vriend (hij leek mij van de herenliefde) vanwege zijn geaardheid in een Siberisch werkkamp en was de aanblik van het Amnesty-logo hem teveel.

Ik zal er nooit achter komen. Waar ik wel achtergekomen ben, is dat de ouderwetse manier van bedelend met een collectebus langs de deuren gaan achterhaald is.
Mijn moeder van 83, die in haar leven heel veel gecollecteerd heeft, zei het nog tegen mij: ‘Lieverd, doe het niet, het is niet meer van deze tijd’. En ze heeft gelijk.