Tehuis voor meisjes aan de Bussumse Landstraat
Nederlandsche Vrouwenbond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn
Een aantal jaren voordat het ‘Tehuis voor meisjes’ aan Landstraat 29 de deuren opende, had mevrouw Veltman-Jonker in haar huis aan de Meentweg al meisjes in huis genomen die hulp nodig hadden.
Toen deze dame door omstandigheden haar woning moest verlaten, trok het bestuur van de (protestante) ‘Nederlandsche Vrouwenbond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn’ zich haar dankbare werk aan. Het pand aan de Landstraat werd aangekocht en mevrouw Veltman was daar, tot aan haar dood in 1925, directrice.
Toevluchtsoord voor meisjes
Doel van dit Tehuis was een toevluchtsoord te zijn voor meisjes en vrouwen die, al dan niet door eigen schuld, tijdeloos dakloos waren en vooral ‘moreelen steun behoeften’. Zonder dit toevluchtsoord zouden zij ‘wellicht den verkeerden weg’ zijn opgegaan.
‘Er gaat van dit werk een opvoedende kracht uit en het opent menig meisje de oogen, hoe zij op aangename en gepaste wijze haar vrije tijd kan besteden’.
Rooms-katholiek Tehuis
Overigens hadden ook de rooms-katholieken in Bussum zich in dit opzicht niet onbetuigd gelaten.
Hoofddoel voor hen was het opvangen van meisjes, die als dienstbode in betrekking waren.
Vanaf 1922 bevond zich aan het Wilhelminaplantsoen nr. 5 het ‘R.K. Tehuis voor meisjes’. En in 1927 werd het eerste St. Agnestehuis geopend in de Floralialaan. Directrice van 1920 tot 1949 (met een onderbreking in 1945) was mevrouw A.G. Buijs-Reuvers. Dit R.K. Tehuis verhuisde in juni 1933 naar de Mecklenburglaan 66, en daarna naar de Nieuwe Englaan 24.
Zorg en ontspanning
Het meisjeshuis aan de Landstraat 29 was eenvoudig ingericht. In de grote kamer beneden konden de meisjes hun vrije avonden gezellig met elkaar doorbrengen, onder het genot van een kopje thee, samen handwerken, zingen en: ze konden er al spoedig blijven slapen. Veel aandacht werd ook besteed aan het gezamenlijk vieren van de feestdagen. En af en toe aan voordrachtavonden, ‘waarbij een programma werd gepresenteerd dat geheel berekend was voor haar publiek, zoodat een ieder, hoe weinig ontwikkeld overigens, kon meegenieten’.
Dit eerste onderkomen van het Tehuis bevond zich in wat in de volksmond de ‘Baaienrokkenbuurt’ werd genoemd. (Baai’ is een dik, grof wollen weefsel dat op molton lijkt. Men maakte er onderkleren, vrouwenrokken en hemden van.)
(Duitse) dienstmeisjes
De deur stond al snel dag en nacht open. Wat dat laatste betreft vooral voor meisjes, die met de laatste trein waren aangekomen, of zwerfsters die in een warm bed werden gestopt.
‘De meisjes’ waren veelal dienstbodes zonder verblijf, waaronder nogal wat Duitse meisjes.
Door de herstelbetalingen na de 1e Wereldoorlog verkeerden veel gezinnen in Duitsland in armoede en waren inkomsten van vrouwen meer dan welkom. Begin jaren ’20 trokken daarom veel jonge (ongehuwde) Duitse vrouwen, via vrienden, geronseld of op de bonnefooi, veelal per trein naar Nederland.
Als ze geluk hadden, werden ze opgevangen door ‘Stationswerkers’ of plaatselijke vrouwenverenigingen. Het was de taak van de stationswerkers om alleenreizende vrouwen en meisjes op passende wijze tegemoet te treden om na te gaan of de zojuist gearriveerde reizigster voldoende voorbereid naar de plaats van bestemming was vertrokken. Was dat niet het geval, dan werd de reizigster geholpen met het vinden van een vertrouwd onderkomen en een betrekking, of weer naar huis gestuurd.
Het gevaar dat met name ook Duitse vrouwen liepen om in handen te vallen van meisjeshandelaren was zeker aanwezig. Of in Bussum actief aan stationswerk werd gedaan, is mij niet bekend, maar de politie alhier was wel alert en stuurde regelmatig meisjes door naar de Landstraat.
De centjes en cijfers
In 1929 verhuisde het Tehuis voor meisjes van de Landstraat 29 (dat pand werd gesloopt) naar de Landstraat 1. Dit huis was daarvoor de onderwijzerswoning van de Willemsschool geweest.
De financiën van het Tehuis waren een constante bron van zorg, die het bestuur met alle mogelijke middelen te lijf ging. Het bestuur bestond uit betrokken, doorgaans bemiddelde Gooise dames, die behalve hun charitatieve instelling zeker ook het behouden van de morele en zedelijke waarden hoog in het vaandel hadden staan. Bovendien hadden zij ‘hun kanalen’.
De vrouw van burgemeester De Bordes was jarenlang ere-president van het Tehuis.
Liefdadigheids bazaars
Het bestuur organiseerde open dagen en bazaars, waarbij ook de meisjes hun uiterste best deden qua ontvangst en verkoop van door hen zelfgemaakte handarbeidwerkjes. Met advertenties in onder meer de Bussumsche Courant werd een dringend beroep op de Bussumse bevolking om aan de broodnodige inboedel te komen, doorgaans met positief resultaat.
Het bestuur riep haar donateurs op om ‘warme sympathie bij anderen op te wekken en nieuwe leden te werven’. (In 1923 was het ledental 180, in 1930 al 382.)
Bij al die activiteiten werden steevast ook de politie, de gemeente, de bestuursleden van de R.K Meisjesbond en de Zusters der Wijkverpleging van Ziekenzorg betrokken. Dokter Hirschel (zie ook mijn artikel in Spiegelschrift) en later ook dokter Reinders verleenden vele jaren gratis medische bijstand.
De gemeente Bussum en Naarden deden jaarlijks ook een duit in het zakje: in 1924 resp. fl. 1.200 en fl. 100; in 1934 resp. fl. 1.080 en fl. 100.
Het doek valt
Nog wat cijfers:
- in de winter van 1929 bezochten ruim 500 meisjes het tehuis
- in 1930 waren er 144 logees.
- 1933 telde 150 logees met 874 verpleegdagen en 22 keer ‘nachtverblijf aan vrouwen en meisjes die geen onderdak hadden’. ‘Zondags wel eens 40 gasten’.
Wanneer het ‘Tehuis voor meisjes’ haar deuren sloot, heb ik niet kunnen achterhalen. Ik vermoed dat dit ergens in de jaren ’50 van de vorige eeuw geweest moet zijn.
Het moge duidelijk zijn dat het Tehuis aan de Landstraat jarenlang een belangrijke rol heeft vervuld in het opvangen van jonge vrouwen, die anders hoogstwaarschijnlijk deels in psychische, financiële dan wel sociale armoede zouden zijn geraakt.
Met dank aan met name al die Bussumse vrouwen, die zich daar met hart en ziel voor hebben ingezet.