Elise Dammers (1921 – 1945), jonge verzetsvrouw
Hoe de tijd het lot kan bepalen
Een jonge, talentvolle vrouw, opgegroeid in het Spiegel in Bussum, kwam waarschijnlijk mede door haar dispuutsgenoot Hannie Schaft in het verzet terecht. Ze stierf aan het einde van de oorlog in Ravensbrück, het grootste en beruchtste concentratiekamp voor vrouwen.
Redelijk zorgeloze jeugd
Elise Dammers werd op 27 mei 1921 geboren. Haar ouders woonden vanaf 1915 in een mooi vrijstaand huis aan de Koningin Emmalaan 17a[1] in de Bussumse villawijk Het Spiegel.
Vader Otto was notaris in Amsterdam en forensde. Als hij met slecht weer thuis kwam, beklaagde hij zich over het feit dat hij, de laan was nog niet geplaveid, door de modder moest ploeteren. Ruim een jaar na de geboorte van Elise overleed Otto heel plotseling, hij was pas 41 jaar. Zijn weduwe Anna Geertruida Dammers – Op ’t Eijnde bleef achter met hun zesjarige dochtertje Willemina Anna en baby Elise.
Elise ging naar de Koningin Emmaschool om de hoek en vervolgens naar de Gooische HBS[2]. Ze was intelligent, sportief, sociaal voelend en zat in het bestuur van de VCJC (Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale).
Dispuut G.E.M.M.A.
Nadat ze haar HBS-diploma had behaald, ging ze Geneeskunde studeren in Amsterdam. Ze werd lid van de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Vereniging (A.V.S.V.).
Elise kwam in hetzelfde jaar aan als Jo (Hannie) Schaft. Hannie zou door de bestaande disputen ‘te saai’ zijn bevonden en ze lieten haar niet toe.
Samen met twee andere leden[3] besloot Jo daarop in 1939 dispuut G.E.M.M.A.[4] op te richten, in september 1940 officieel erkend door de A.V.S.V.. In 1941 zat Elise in het bestuur, ze was quaestrix.
Schrijnend om nu de foto’s te zien van heerlijke dispuutsweekenden. Van zorgeloze, talentvolle, pittige jonge vrouwen in de bloei van hun leven, die nog geen weet hadden van hoe hun levens kort daarna drastisch zouden veranderen. Voor vijf van de elf dispuutsgenoten van het eerste uur eindigde dit vroegtijdig met de dood.[5] (Zie ‘G.E.M.M.A in oorlogstijd‘.)
Oorlog
De Tweede Wereldoorlog brak uit. In eerste instantie leek het leven min of meer onveranderd door te gaan. Maar langzamerhand keerde het tij. Met name de Joodse bevolking kreeg te maken met een toenemend aantal beperkende maatregelen, en erger. De deportaties en vernietiging van in Nederland wonende Joden was ingezet[6].
De loyaliteitsverklaring[7] die de Duitse bezetter vanaf 1943 aan studenten oplegde, stuitte op verzet bij de leden van G.E.M.M.A.. Een aantal van hen, waaronder Jo en Liesje (zoals Elise door haar dispuutsgenoten werd genoemd) deden al verzetswerk en waren niet van plan daarmee te stoppen. Zo bracht Lies Joodse kinderen naar onderduikadressen en zorgde zij voor valse persoonsbewijzen en voedselbonnen.
Verzet
Niet duidelijk is bij welke verzetsgroep Elise zich had aangesloten. Dat zou de studentenverzetsgroep kunnen zijn die onder andere kinderen uit de crèche tegenover de Hollandse Schouwburg in Amsterdam naar onderduikadressen bracht. (Zie ook ‘Henriëtte Henriquez Pimentel’.)
Op het formulier dat haar moeder in verband met de ‘Eerelijst’ invulde wordt de vraag gesteld: ‘Welke personen kunnen wellicht inlichtingen verschaffen? (met adres)’. Elise’s moeder noemt de naam van mevrouw Jo Dijksterhuis, Zichtlaan (dat moet zijn Gezichtslaan) 48 in Bilthoven. Samen met Pieter ter Beek leidde mevrouw Dijksterhuis de Bilthovense afdeling van de LO (Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers).
Johanna Dijksterhuis-Hansen
Jo(hanna) Dijksterhuis-Hansen was verpleegster van beroep. Samen met haar man Fokke Jan woonde zij in Bilthoven. Op 26 november 1943 werd zij opgepakt en naar Kamp Vught gedeporteerd. Zij werkte daar, net als Elise, bij het Philips-Kommando totdat zij gedeporteerd werd naar Ravensbrück. Ze zal in hetzelfde transport als Elise hebben gezeten, ook zij is daar op 9 september 1944 ingeschreven. Precies een maand later werd Jo (net als Elise) naar Horneburg, overgeplaatst. Horneburg was een buitenkamp van concentratiekamp Neuengamme. Jo zat niet zat zij bij de vrouwen, waaronder Elise, die in januari 1945 waren teruggestuurd naar Ravensbrück. Samen met zo’n zeven Nederlandse en tweehonderd Hongaarse Joodse vrouwen werd Jo een maand later op transport gesteld naar Porta-Westfalica, ook een buitenkamp van Neuengamme. Zij overleefde de oorlog.
Verraad
Mevrouw Dammers-Op ‘t Eijnde verborg in het ouderlijk huis van Elise aan de Koningin Emmalaan twee Joodse onderduikers: de studente Sophia Elzas uit Amsterdam, net zo oud als Elise, en de 33-jarige Amsterdamse textielinkoper Mozes Cohen. Waarschijnlijk als gevolg van verraad werden Elise en de onderduikers op dinsdagochtend 18 april 1944 door rechercheur en SD-er[8] Maarten Spaans, rechercheur van de Haagse politie, op de Koningin Emmalaan 17a opgepakt.
Deze nu 84-jarige mevrouw De Boer was destijds het overbuurmeisje van Elise. Zij herinnert zich nog tot op de dag van vandaag hoe zij en haar moeder trillend van angst zagen hoe de drie hardhandig werden weggevoerd. In wat zij noemde ‘een rare auto’. Het zal een overvalwagen geweest zijn. Ze was vijf jaar toen het gebeurde, maar het staat nog altijd in haar geheugen gegrift. De moeder van Elise en haar zusje waren op het moment van de overval niet thuis.
Ook herinnert mevrouw De Boer zich nog dat de moeder van Elise op een dag in haar verpleegstersuniform door de straat liep, op weg naar Kamp Vught. Daar aangekomen heeft zij zichzelf aangeboden, in ruil voor haar dochter. De Duitsers gingen er niet op in.
De drie arrestanten zaten, samen met de eveneens opgepakte Joodse Gonda Izaks, een dag in een Bussumse politiecel waarna ze werden overgebracht naar het SD-kantoor in Den Haag. Sophia’s ouders waren al op 5 maart 1943 naar Sobibor gedeporteerd en daar bij aankomst vermoord. De 23-jarige Sophia en haar twee zusjes kwamen in Auschwitz om het leven. Mozes stierf op 20 januari 1944 in Dachau, hij was 33 jaar.
En wat werd Elise’s lot…
Lijdensweg
Oranjehotel en Kamp Vught
Elise werd eerst in het Oranjehotel[9] in Scheveningen gevangen gezet. Daar zal ze niet zachtzinnig en waarschijnlijk vele malen zijn ondervraagd.
Vandaaruit zou zij, volgens haar kampkaart, op 5 juni 1944 ‘binnengekomen’ zijn in Kamp Vught. Vermoedelijk is dat 7 juni 1944 geweest. Op 6 juni ’44 landden de gealieerde troepen op de stranden van Normandië. De nazileiding was bang dat het daar niet bij zou blijven en dat er ook troepen op de Nederlandse kust zouden worden gezet. Het laatste wat Hitler en zijn generaals wilden was dat de gevangenen in geallieeerde handen zouden komen. De meeste gevangenen waren verzetsmensen die de geallieerden ongetwijfeld zouden helpen. Vandaar dat al de volgende dag de totale bevolking van het Oranjehotel, 1.300 gevangenen, naar Kamp Vught werd overgebracht.
Elise werd in Vught vanaf 15 juni ’44 te werk gesteld bij het Philips-Kommando, op de afdeling Voorschakelapparatuur[10].
Vanuit Kamp Vught schreef Elise op 16 juli 1944 (red. In 1943 was Elise nog niet gearresteerd) een brief geadresseerd aan dr. H.J. Heering, predikant van de Remonstrantse Gemeente Naarden-Bussum. Zijn vrouw was bevallen van een dochter. In haar brief feliciteert Elise hun. Een paar citaten uit deze brief, die pas een jaar later werd bezorgd bij de familie Heering:
‘… dat dit kind maar veel mag vergoeden en verzachten… Ik zou het graag zien… Ook schrijf ik hier, Moeders brief, die ik 13 juli ontving… Geld niet ontvangen. Wanneer, hoe en hoeveel verzonden? Maag prima. Pakjes groot feest. Brieven nog meer. Kijk ik elke week naar uit… Maak je leven aangenaam, dan doen wij hier ook… God heeft zijn doel… Jullie Lies.
Ontruiming Kamp Vught
In het in augustus 2024 uitgekomen boek ‘Wraak op het verzet – Hoe de laatste maanden van Kamp Vught vele honderden levens kostten’ is te lezen dat op dinsdag 5 en woensdag 6 september 1944 heel Kamp Vught in allerijl was ontruimd.
Dinsdag 5 september is de geschiedenisboeken ingegaan als ‘Dolle Dinsdag’, de dag waarop het nieuws rondging dat de bevrijding op handen was. Ook de gevangenen in Kamp Vught dachten dat de oorlog voorbij was. Ze waren ervan overtuigd dat ze het hadden gered, en vielen elkaar om de hals. De geallieerde opmars stokte echter, en uiteindelijk werd het grootste deel van Nederland pas op 5 mei 1945 bevrijd.
Op die dinsdagmiddag 5 september 1944 kwam bij kampcommandant Hans Hüttig de instructie binnen van de hoogste SS-chef in Nederland dat het gehele Oranjehotel moest worden ontruimd. In twee dagen tijd werden alle 3.450 gevangenen op transport gezet: 2.800 mannen naar concentratiekamp Sachsenhausen, de 650 vrouwen naar Ravensbrück. De treinen reden drie dagen en twee nachten door, met op elkaar geperste menselijke vracht. De gevangenen moesten staan, zonder eten, drinken en zuurstof (met gestolen gereedschap uit de Philipsbarak werden extra gaten gemaakt), in de urine en uitwerpselen (er was één emmer per 80 vrouwen), terwijl om hen heen de een na de ander bezweek.
Ook Elise heeft dit moeten ondergaan.
‘We zitten in een beestenwagen op onze hurken. Veertig mensen kunnen hier in, maar wij zijn met ons tachtigen ….. Drie lange dagen en nachten.’
(Uit: Corrie Ten Boom, Gevangene en toch…, blz. 82.)
Ravensbrück en Horneburg
Samen met de andere vrouwen uit Vught kwam Elise op 9 september 1944 in het beruchte vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück aan.
Vervolgens werden 47 Nederlandse en twee Belgische vrouwen precies een maand later vanuit Ravensbrück gedeporteerd naar Horneburg. Het transport van Ravensbrück naar Horneburg, een afstand van ongeveer 300 km., duurde 60 uur. Dit nieuwe kamp was ingericht als een van de tachtig buitenkampen van concentratiekamp Neuengamme.
Jo Dijksterhuis ‘We kwamen aan in een nieuw kamp dat nog in aanbouw was. Alles was nieuw: dekens, lepel, kom en beker. (…) De reinheid bleef, maar de behandeling was beestachtig.’
Valvo-fabriek
In Hamburg was VALVO gevestigd, een fabriek behorende bij het Philips concern waar radio-onderdelen werden vervaardigd. Vanwege de luchtaanvallen op Hamburg was de productie van de radiobuizen verplaatst naar Horneburg.
Drie dagen voordat de Nederlandse vrouwen daar aankwamen, waren ongeveer 200 Hongaarse Joodse meisjes daar naar toegestuurd. Het was de bedoeling geweest dat de Nederlandse vrouwen van het Philips-Kommando leiding zouden geven aan deze Joodse meisjes. Maar onderweg naar Horneburg hadden een paar vrouwen, prostitués, zich naar verluid nogal misdragen. Met als gevolg dat de Nederlandse vrouwen niet in de fabriek mochten werken en geen goed meer konden doen.
Een enkeling werkte in de naaikamer of vervulde een functie in het kamp. De rest kreeg allerlei werkjes op te kanppen zoals het volscheppen en legen van lorries met zand in verband met de wegen die rondom het kamp werden aangelegd. Het zwaarste was het lossen van een schip geladen met bakstenen, zonder enige handbescherming, in de ijzige vrieskou.
Ruim drie maanden na aankomst in Horneburg stierf Elise, op 13 januari 1945, officieel aan tyfus. Haar overlijden is echter niet opgetekend in Horneburg, maar in Ravensbrück.
Bij Herinneringscentrum Kamp Vught wisten zij mij dit te vertellen:
‘Horneburg was een buitenkamp van Kamp Neuengamme. Hier werden radiobuizen gemaakt, iets waar veel vrouwen door het Philips-Kommando al ervaring mee hadden. Voor wat betreft het ‘slepen’ met gevangenen; het was niet ongebruikelijk dat gevangenen die nog tewerkgesteld konden worden regelmatig werden verplaatst. Waarom Elise uiteindelijk weer terug kwam in Ravensbrück is moeilijk te zeggen.’
Doodgeknuppeld
Uit tot nu toe mij onbekende informatie in het boek ‘Samen eervol overleefd’ van Hans Suijs werd de werkelijke toedracht duidelijk.
Drie Nederlandse vrouwen zagen kans uit Kamp Horneburg te ontsnappen, maar werden de volgende dag al gevonden en weer teruggebracht naar het kamp. Voor straf kreeg het drietal van kampcommandant P.K.F. Hansen persoonlijk vijfendertig stokslagen, die ze zelf in het Duits moesten meetellen. Eén van hen, Marianne van Raamsdonk, haalde de 35 maar net. De commandant werd daarop zo kwaad dat ze nog een extra slag kreeg. Ze weigerde zesendertig te zeggen en verloor haar bewustzijn.
Elise, die net al veel andere vrouwen naar de afranselingen had moeten kijken, maakte vervolgens de opmerking ‘U heeft gezegd vijfendertig en u mag niet verder gaan.‘ Daarop kreeg Elise twee zulke harde klappen tegen haar hoofd dat ze zwaar hersenletsel opliep.
Marianne van Raamsdonk:
‘Het resulteert in een straf van vijfendertig stokslagen en een rode bal op de rug, waarmee we vogelvrij worden verklaard. De commandant neemt zelf de stok ter hand. Ik moet de slagen in het Duits mee tellen. Ik haal de vijfendertig net. Hij is zo kwaad dat ik nog een hevige slag extra krijg, maar ik weiger zesendertig te zeggen. Een lief jong meisje, dat evenals vele anderen aanwezig moet zijn bij de bestraffing, zegt: ”U heeft gezegd vijfendertig en u mag niet verder gaan.” Het achttienjarige (red. drieëntwintig) jarige meisje, Liesje heet ze, krijgt dan twee zulke harde slagen tegen het hoofd, dat ze daaraan op de terugreis naar Ravensbrück overlijdt. Ik zie haar ogen nog altijd voor me. Na de zesendertigste slag verlies ik mijn bewustzijn. Mijn rug en billen zijn kapot, mijn darmen komen nooit meer in orde.‘
(Uit: ‘Met het verleden bezig: beelden en verhalen 1940-1945 van Marianne van Raamsdonk‘, Max van den Berg en Silvia W. de Groot, De Slegte 2001)
Als ‘vervolgstraf’ werd een groep van 39 vrouwen, waaronder Elise, in januari 1945 teruggestuurd naar Ravensbrück. Het kamp dat in die tijd als bijnaam ‘Die Hölle der Frauen’, ‘de vrouwenhel’ had. Onderweg daar naar toe is Elise als gevolg van de zware mishandeling gestorven. Ze was nog geen 24 jaar.
In een interview met dominee Heering in 1997 in Trouw zei hij: ‘ … één van mijn liefste catechisanten die joden in huis had, is in Ravensbrück doodgeknuppeld’. Hij zal gedoeld hebben op Elise.
De mishandeling wordt ook door de moeder van Elise aangegeven als doodsoorzaak. Dit valt te lezen in de aanvraag die haar moeder na de oorlog deed om de naam van haar dochter op de ‘Eerelijst der namen van hen, die voor het Vaderland zijn gevallen’ te krijgen. Op de vraag ‘Wat heeft gevallene in gevangenis of kamp ondervonden’ antwoordde haar moeder: ‘Geslagen met een knuppel, waardoor hersenbloeding in wording, hiermede enige dagen op transport, daarna overleden’.
In november 1946 deed Jo Dijksterhuis-Hansen verslag van haar ervaringen in Ravensbrück en Horneburg. In haar ooggetuigeverslag heeft zij het wel over de mishandeling van de drie vrouwen, maar niet over Elise.
Het overlijden van Elise is pas op 16 december 1947 officieel ingeschreven bij de Burgelijke Stand. Waarschijnlijk was pas rond die tijd duidelijk dat Elise de oorlog niet had overleefd. Ook Jo zal niet eerder geweten hebben dat Elise als gevolg van de mishandeling onderweg naar Ravensbrück is gestorven.
Poëziealbum
Elise’s poëziealbum ligt in het documentatiecentrum van de Historische Kring Bussum. Hoe dat daar is terechtgekomen is niet bekend. In dit album vond ik het gedicht dat haar moeder voor Elise schreef op 12 maart 1933. Daar spreekt zoveel liefde uit. Een van de coupletten snijdt door je ziel met de kennis van nu van wat er in de oorlog met haar dochter is gebeurd:
Nee, ik vergeet je niet
Mijn kind in al mijn dagen
Waar ook mijn oog U ziet
Zal ik steeds Uw zorgen dragen
Dispuutgenoot Mien Hekket
Mien (W.J.) Hekket was een dispuutsgenoot van Elise, zij kwam in september 1940 bij G.E.M.M.A. aan.
Van 27 augustus 1944 t/m 12 januari 1945 hield Mien een oorlogsdagboek bij dat bijzonder goed geschreven schijnt te zijn. Dit document is waarschijnlijk het enige door een Alkmaarse vrouw geschreven oorlogsdagboek dat bewaard is gebleven.
In dit dagboek zijn ook brieven opgenomen die Mien na de oorlog schreef. In een van die brieven die ze naar haar Amerikaanse penvriendin Milly stuurde, d.d. 7 december 1945, heeft zij het ook over Elise:
‘… one of the finest girls I have ever met, died after the Nazis had been given blows all over her body during a few hours (her crime was that they had detected that she had tried to help a Jewish friend to escape the Gestapo)’.
De zus van Elise
De huidige bewoners van de villa die ooit Elise’s ouderlijk huis was, wisten niets van deze geschiedenis. Toen ik hen daar onlangs over vertelde waren ze diep onder de indruk. Het huis heeft een monumentenstatus en toen zij zo’n 25 jaar geleden zochten naar gegevens van originele details van het huis hebben zij in dat kader Willemina, de zus van Elise, weten te traceren. Willemina bleek een kordate, ongetrouwde dame van in de 80, die in de Gooische Warande in Bussum woonde en nog een foto had van het huis in oorspronkelijke staat. Het aanbod aan haar om het huis nog eens te bekijken nam ze van harte aan. Tijdens haar bezoek zei ze niet veel. Wel dat ze er goede en minder goede tijden had meegemaakt. En dat haar zus ‘beroemd’ was geworden. De huidige bewoners voelden aan dat ze er verder niet over wilde praten.
Eerbetoon
Beroemd. Het is maar hoe je het noemen wilt. Je zus, verzetsheldin.
Gelukkig is Elise Dammers niet geheel in de vergetelheid geraakt. Er is het nodige aan documentatie over haar te vinden. Zelf heb ik dat aangevuld en vooral bij elkaar weten te brengen.
In de Verzetsheldenbuurt in Bussum-Zuid is in mei 2020 een herdenkingsplaquette bevestigd aan de muur van een woning aan de P.M.R. Versteeghstraat. Daarop staat haar naam vermeld, er is in die buurt een straat naar haar vernoemd, het Elise Dammershof. Als aanvulling op deze plaquette is op 4 mei 2023 een informatiebord onthuld met daarop van elk van de elf vernoemde verzetsmensen een foto en een korte levensbeschrijving. Een QR-code verwijst naar een speciale webpagina[11] op de website van de Historische Kring Bussum, waar meer achtergrondinformatie over deze verzetsmensen te vinden is.
In het sociëteitsgebouw van de A.S.C.-A.V.S.V. is in 1995 een herinneringsplaquette aangebracht ter nagedachtenis aan de dertien in de oorlog omgekomen vrouwelijke leden. (Vlak na de oorlog was al een plaquette aangebracht voor de omgekomen manlijke leden.) Vijf daarvan, waaronder Elise Dammers, waren leden van het dispuut G.E.M.M.A.
(1918-1944)
Ook in de onlangs geopende permanente expositie Vrouwen in Verzet in het Noord-Hollands Archief in Haarlem ontbreekt haar naam en foto niet. Ik heb dit archief kunnen voorzien van aanvullende informatie.
Onlangs heb ik het Verzetsmuseum in Amsterdam op hun verzoek informatie en beeldmateriaal over Elise aangeleverd. Tot dan hadden ze nog niets over haar.
In het archief van de Historische Kring Bussum bevindt zich dus het poëziealbum van Elise.
Eerder schreef ik voor het tijdschrift Spiegelschrift een beknopt artikel over Elise.
Het veelbelovende leven van Elise Dammers, de moedige, strijdbare studente, werd door haar dappere daden in de kiem gesmoord. Ze moest het met de dood bekopen.
[1] Dit pand, gebouwd in 1902 en ontworpen door architect G.J. De Vos, is nu Gemeentelijk Monument.
[2] De Gooische HBS heet nu het Goois Lyceum.
[3] Waarschijnlijk waren dat Nel Luyting en Annie van Calsum.
[4] G.E.M.M.A. staat voor ‘Gemmare e minoribus appetinus’. Vertaald: ‘Uit de kleine dingen streven wij naar het grote’. De meisjes van andere disputen noemden GEMMA spottend ‘Geen Enkel Meisje Meer Alleen’.
[5] Hannie Schaft werd in de duinen bij Bloemendaal gefusilleerd. Sonja Frenk en Dora Korijn werden vermoord omdat ze Joods waren. Phine Kits van Heijningen kwam om bij het bombardement in Euterpestraat (nu Gerrit van der Veenstraat) in Amsterdam gebombardeerd. Bij dat bombardement kwamen 4 SD-ers en 65 burgers om, waaronder Phine, haar moeder en een van haar zussen.
[6] In de zomer van 1942 begonnen de massale deportaties. In mei 1940 telde Nederland naar schatting 140.000 Joden. Ongeveer 101.800 van hen zijn vermoord of door ziekte en uitputting om het leven gekomen.
[7] Tijdens de oorlog waren veel studenten actief in het verzet. Vanwege het studentenverzet liet de bezetter studenten vanaf 1943 een loyaliteitsverklaring tekenen waarin ze beloofden niets te ondernemen tegen de bezetting. Het overgrote merendeel van de studenten weigert te tekenen en werd daarop uitgesloten van de universiteit.
[8] SD staat voor Sicherheitsdienst. Het was de staatsinlichtingendienst van nazi-Duitsland.
[9] Het Oranje Hotel was de bijnaam voor de Scheveningse gevangenis tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ruim 25.000 mensen zaten hier tussen 1940 en 1945 opgesloten voor verhoor en berechting. Ze waren opgepakt vanwege verzetsdaden, maar ook zaten er Joden, communisten, Jehova’s getuigen en zwarthandelaren.
[10] Met het Philips Kommando werd de groep gevangenen bedoeld die in Kamp Vught in de daar gevestigde werkplaats van Philips te werk werd gesteld.
[11] https://www.historischekringbussum.nl/qr-verzetsmensen
BRONNEN
Arolsen Archives;
Max van den Berg en Silvia W. de Groott, ‘Met het verleden bezig: beelden en verhalen 1940-1945 van Marianne van Raamsdonk‘, De Slegte 2001;
Historische Kring Bussum;
D.A. Hooghiemstra, ‘De geest in dit huis is liefderijk: het leven en De Werkplaats van Kees Boeke (1884-1966)’, 2013;
Joods Monument;
Ad van Liempt, ‘Wraak op het verzet – Hoe de laatste maanden van Kamp Vught vele honderden levens kostten’. Balans 2024;
NIOD;
Jan van Ommen, ‘Nederlandse vrouwen in Reichenbach en Horneburg’. Neuengamme Bulletin maart 2014;
Oorlogsbronnen;
Open Archieven;
Politiedagrapporten 1945 uit Archief Gooi en Vecht Historisch;
Stadsarchief Amsterdam;
Stichting Vriendenkring Neuengamme;
Hans Suijs ‘Samen eervol overleefd’, eigen beheer. Zie www.suijs.org ;
‘Vuile handen’, H.J. Heering, Trouw 28 november 1997;
Tineke Wibaut-Guilonard, ‘Zo ben je daar’. Ploegsma 1983.
‘Wraak op het verzet’, Volkskrant 31 augustus 2024;
FOTOVERANTWOORDING
De foto van Elise Dammers en van dispuut G.E.M.M.A. zijn afkomstig uit de Beeldbank WO2 van het NIOD.